Van bewaking naar verdediging

Militair op Goeree staat op de uitkijk bij een observatiepost, gemaakt van hout en zandzakken - Foto: J. Rijpsma.

Bij het woord Atlantikwall denken sommige mensen aan de Tweede Wereldoorlog of aan de bunkers in de Nederlandse duinen. Ze weten dat de Duitsers hiermee een invasie van de geallieerden wilden voorkomen in het door hun bezette gebied. Anderen kennen het woord niet, maar wonen toevallig dicht bij de kust en weten waar sommige bunkers liggen. Of ze hebben ze wel eens gezien tijdens vakanties aan het strand in Frankrijk. Wat bijna niemand weet is dat behalve in Normandië, ook in Nederland een invasie heeft plaatsgevonden en dat veel bunkers al waren gebouwd, voordat het woord Atlantikwall bestond. De geschiedenis achter bunkers in de duinen is dan ook veelzijdig.

6.200 kilometer kustbewaking

Vanaf 1939 werden verschillende Europese landen door het Duitse leger onder de voet gelopen. Jarenlange bezetting en onderdrukking volgden. De duizenden kilometers lange kustlijn van Noorwegen tot de Frans-Spaanse grens vormde de westgrens van het zogenaamde Derde Rijk van de Nazi’s. Er was hier nog maar één dreiging: Groot-Brittannië. Vanaf dat eiland zouden de geallieerden terug kunnen slaan. Al direct na de verovering in mei 1940 bewaakten Duitse soldaten daarom de Nederlandse kuststrook, want ook hier zou een aanval kunnen plaatsvinden. Zie sliepen in kazernes, gevorderde schoolgebouwen en hotels of bij mensen thuis (inkwartiering). Per voet, fiets of paard patrouilleerden ze langs de stranden en bij de havens plaatsten ze geschut en legden veldversterkingen aan, zoals loopgraven, mitrailleurnesten en houten observatieposten. Maar veel gevaar was er nog niet; de Duitsers dachten namelijk Engeland te kunnen verslaan. Toen dat na een maandenlange luchtslag niet lukte, verlegde Hitler zijn aandacht naar het oosten.

Opstelling voor een luchtdoelmitrailleur bij Noordwijkerhout - Foto: Rijksmuseum
Opstelling voor een luchtdoelmitrailleur bij Noordwijkerhout - Foto: Rijksmuseum

Neue Westwall

Begin 1941 werden veel Duitse troepen van de westkust verplaatst naar Rusland en in juni van dat jaar vielen ze het land binnen. Na een razendsnelle verovering van grote gebieden liep de veldtocht vlak voor Moskou in de winter vast in ijs en sneeuw. Er ontstond een kritische situatie, want als de Engelsen ergens langs de kust in het westen zouden aanvallen zou er op twee fronten strijd ontstaan. Hitler gaf daarom in december 1941 het bevel tot de aanleg van de Neue Westwall. Dit moest een 6.200 kilometer lange verdedigingslinie worden langs de kust van Noorwegen tot de Frans-Spaanse grens. Vooral strategisch belangrijke gebieden zoals havens, industrie en steden moesten beschermd worden tegen aanvallen vanuit zee en kregen daarom de hoogste prioriteit. De verdediging zou niet alleen bestaan uit veldversterkingen zoals loopgraven, schuttersputjes, mitrailleurnesten en observatiepunten, maar ook uit bunkers. Het skelet van de linie vormde de bouw van duizenden gewapend betonnen bunkers met muren en een dak van maar liefst twee meter dik, aangeduid als Ständige Bunker (St.-Bunker).

Atlantikwall

Ook sprak men niet meer over de Neue Westwall, maar van de Atlantikwall.

Vanwege onvoldoende voorbereidingstijd en logistieke problemen werden in 1942 geen St.-bunkers, maar vooral bakstenen bouwwerken en bunkers van ‘slechts’ één meter dik beton gebouwd. Deze heetten verstärkt feldmässige bunkers. Zodoende werd de structuur van de linie in grote lijnen duidelijk, maar boden deze bouwwerken niet de gewenste bescherming. Dit was niet de bedoeling en Hitler vreesde steeds meer een invasie vanuit Groot-Brittannië. Daarom zette hij in de zomer van 1942 tijdens een conferentie over de kustverdediging nogmaals zijn ideeën over de kustverdediging uiteen. Vanaf nu mochten alleen nog maar St.-bunkers worden gebouwd en de verdedigingslinie moest zowel aanvallen vanuit zee als land kunnen afslaan. Ook sprak men niet meer van de Neue Westwall, maar van de Atlantikwall. Deze naam had een grote symbolische en propagandawaarde. De Atlantische kust zou een ‘onneembare vesting’ worden die enerzijds de geallieerden zou afschrikken en anderzijds het Duitse moreel zou verhogen. De propaganda werkte, want de Atlantikwall is inmiddels prominent aanwezig in veel geschiedenisboeken en musea.

Op een Waddeneiland zijn militairen met bakstenen aan het werk voor de met camouflagepatroon geverfde houten barakken. Vanaf 1943 waren deze bijna allemaal vervangen door bunkers. - Foto: T. Groenewold
Op een Waddeneiland zijn militairen met bakstenen aan het werk voor de met camouflagepatroon geverfde houten barakken. Vanaf 1943 waren deze bijna allemaal vervangen door bunkers. - Foto: T. Groenewold

Meer dan bunkers

Het plan voor de Atlantikwall bestond uit 15.000 St.-Bunkers langs de kust van Nederland tot Frankrijk. Denemarken en Noorwegen kregen een afzonderlijk bouwprogramma. De Organisation Todt, die voor de oorlog belast was met de aanleg van de Autobahnen en de Westwall in Duitsland, coördineerde het gigantische bouwproject. In de winter van 1942 werd duidelijk dat het ambitieuze plan niet in enkele maanden gerealiseerd zou zijn. In de twee daaropvolgende jaren werden daarom vier verschillende bunkerbouwprogramma’s uitgevoerd. In Nederland bouwden honderden aannemers vrijwillig met hun personeel mee aan de Atlantikwall. Aangetrokken door de hoge lonen die deze ‘bunkerbouwers’ betaalden, meldden zich vele duizenden arbeiders vrijwillig bij hen aan, terwijl anderen verplicht via het arbeidsbureau bij de bouw werden ingeschakeld. Uiteindelijk werd de aanleg van de Atlantikwall een van de grootste bouwoperaties van de 20e eeuw.

Tankhindernis met toepasselijke naam: drakentanden. Het bordje met doodshoofd waarschuwt voor landmijnen - Foto: Nationaal Archief, Anefo
Tankhindernis met toepasselijke naam: drakentanden. Het bordje met doodshoofd waarschuwt voor landmijnen - Foto: Nationaal Archief, Anefo

Het resultaat van alle bouwactiviteiten stemde veldmaarschalk Rommel echter nog niet tevreden. Deze ervaren veldheer was eind 1943 aangesteld als inspecteur van de Atlantikwall. Om de ondoordringbaarheid van de linie te vergroten voegde hij nog extra mijnenvelden en ontelbare versperringen in de vloedlijn toe. In de gebieden direct achter de kuststrook liet hij talloze akkers voorzien van duizenden palen verbonden met draad. Zo konden hier geen parachutisten of vliegtuigen landen. Ook werden als verdedigingsmaatregel grote gebieden onder water gezet, wat vooral op Voorne-Putten, Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duivenland een ramp was voor de bevolking.

Doorbraak

In totaal zijn langs de kust in West-Europa tussen 1940 en 1945 ruim 17.000 Ständige bunkers gebouwd, waarvan meer dan 2.000 in Nederland. Het aantal bouwwerken van dunwandig beton of metselwerk is nog vele malen groter. Zo domineerden halverwege 1944 tienduizenden bunkers, honderdduizenden kilometers aan prikkeldraad en loopgraven, ontelbare veldversterkingen en allerlei soorten versperringen de West-Europese kuststrook. Ondanks de jarenlange inspanning om de kustverdedigingslinie tot een onneembare vesting te maken, doorbraken de geallieerden deze in enkele uren. Op 6 juni 1944 (D-Day) kwam na hevige gevechten een enorme troepenmacht in Normandië aan land. Voor de bezetting van de Atlantikwall in Nederland maakte dat weinig verschil, de kust moest hier immers beschermd blijven. Toen eind van dat jaar Noord-Frankrijk en België bevrijd waren, vond op kleinere schaal nóg een invasie plaats, ditmaal op Nederlandse bodem. Nadat op Walcheren de Duitse geschutsbunkers hevig gebombardeerd waren, staken landingsvaartuigen vanuit Zeeuws-Vlaanderen de Westerschelde over. De bunkers en hun bezetting bleken het bombardement te hebben doorstaan en als gevolg hiervan veroorzaakten de Duitse kanonnen veel slachtoffers onder de Engelse commando’s in de schepen. Desondanks slaagde de aanval en werd de linie hier voor een tweede keer doorbroken.

Kinderen spelen na de oorlog tussen de strandversperringen in Noordwijk - Foto: Nationaal Archief, Anefo
Kinderen spelen na de oorlog tussen de strandversperringen in Noordwijk - Foto: Nationaal Archief, Anefo

Opbouw van de linie

De kuststrook

Het Nederlandse kustlandschap is heel divers. Toen de Duitsers moesten bedenken hoe ze in ons land de verdedigingslinie zouden opzetten, hadden ze te maken met brede zandstranden, uitgestrekte duingebieden, dijken, rivieren, eilanden, havens en stedelijke bebouwing langs boulevards. Landinwaarts lagen vlakke polders met een nauw vertakt water- en wegennet en diverse steden en dorpen.

De boulevard van Scheveningen is verlaten en dichtgetimmerd. Voor het Kurhaus is een bunker en tankmuur gebouwd. - Foto: Nationaal Archief, fotograaf Ham, Piet van der / Anefo
De boulevard van Scheveningen is verlaten en dichtgetimmerd. Voor het Kurhaus is een bunker en tankmuur gebouwd. - Foto: Nationaal Archief, fotograaf Ham, Piet van der / Anefo

Hier moest de infrastructuur zoals bruggen, spoorwegen, watergemalen, vliegvelden en industrie worden beschermd vanwege hun militaire of economische belang. Vooral de wereldhaven van Rotterdam, waartoe Hoek van Holland de poort vormt, was van strategisch belang. Het was de thuisbasis voor snelle torpedoboten en ook kwamen hier veel schepen met goederen en ijzererts aan, die van belang waren voor de Duitse oorlogsindustrie. Daarnaast waren de havens van Den Helder, IJmuiden en Vlissingen en het bestuurlijke centrum in Den Haag belangrijk om te beschermen. Als de geallieerden hier zouden landen, konden ze snel oprukken richting het binnenland en voor de bevoorrading gebruik maken van de havens. Dit was moeilijker bij sommige eilanden in het Deltagebied en de Waddenzee, waar de geallieerden na verovering niet snel verder landinwaarts konden oprukken. Hier werden daarom minder bunkers gebouwd. De combinatie van hoe het gebied eruit zag (geografie) en het militaire belang bepaalden waar en hoeveel verdedigingswerken er kwamen.

Perlenschnur

De Duitsers concentreerden de betonnen bunkers samen met kleinere bakstenen bouwwerken en veldstellingen zoals loopgraven en schuttersputjes in zogenaamde steunpunten. Zoals elke bunker een bepaalde functie had, kreeg ook ieder steunpunt een eigen rol in de kustverdediging. Er waren er die dienden als commandopost, verbandplaats, geschutsbatterij (bestaande uit vier tot zes kanonnen met een vuurleiding), of infanteriestelling (vaak bezet met 10 tot 20 man voorzien van mitrailleurs en soms een licht kanon). Maar ook de vliegvelden of radarcomplexen aan de kust vormden een steunpunt. Grotere of belangrijke steunpunten heetten een Stützpunkt, een kleiner steunpunt noemden ze Widerstandnest. De steunpunten lagen gemiddeld 800 meter van elkaar met daartussen versperringen, mijnenvelden, tankmuren en –grachten. Op die manier werd het één langgerekte verdedigingslinie, maar daarmee nog geen muur zoals de naam Atlantikwall suggereert. De naam was pure propaganda. In werkelijkheid waren het losse bunkers en veldversterkingen, samengevoegd in steunpunten. De Atlantikwall is dus een keten van steunpunten. Een enkele keer noemden de Duitsers het zelf een Perlenschnur, oftewel parelketting waarbij de bunkerstellingen de parels vormden.

Mensen in Den Haag verlaten huis en haard omdat hun woning werd afgebroken - Foto: J. Rijpsma.
Mensen in Den Haag verlaten huis en haard omdat hun woning werd afgebroken - Foto: J. Rijpsma.

Verdedigingsgebieden

Een groep van steunpunten werd meestal organisatorisch samengevoegd en vormde zo de verdediging van een afgebakend gebied. Voorbeelden hiervan zijn de Waddeneilanden, de havensteden en samenvoegingen van meerdere dorpen zoals Katwijk en Noordwijk of de beide zijden van de Moerdijkbruggen. Om militaire redenen werden in sommige steden en dorpen complete woonwijken gesloopt en de bevolking geëvacueerd. In heel korte tijd moesten tienduizenden mensen op last van de bezetter verhuizen. De strategische samenvoeging tot één groot verdedigingsgebied heette een Stützpunktgruppe of, als het een heel belangrijk gebied was, een Verteidigungsbereich. Uiteindelijk ontstonden in Nederland meer dan twintig verdedigingsgebieden.

De steunpunten lagen in een ring rondom zo’n gebied, zodat het aan alle kanten te verdedigen was. Steunpunten aan de zeezijde (het Seefront) moesten een geallieerde invasie met schepen vanuit zee tegenhouden en steunpunten aan de landzijde (het Landfront) een aanval met luchtlandingstroepen vanuit het binnenland. Tussen de verdedigingsgebieden lagen kleine kustgedeelten met minder verdedigingswerken, de zogenaamde Freie Küste. Aan het eind van de oorlog wees Hitler een reeks van havensteden aan als Festung. Deze term klinkt als propaganda, maar het bevel voor de soldaten in dat gebied was duidelijk. Ze mochten zich niet overgeven en moesten tot de laatste kogel doorvechten.

Een troosteloze aanblik van een gesloopte woonwijk in Katwijk. De kerk staat er nog, maar zonder toren. - Foto: Katwijks Museum
Een troosteloze aanblik van een gesloopte woonwijk in Katwijk. De kerk staat er nog, maar zonder toren. - Foto: Katwijks Museum

Standaardbunkers

Efficiënt en effectief

De Duitsers ontwikkelden eind jaren dertig standaard bunkerontwerpen (Regelbauten) voor de Westwall, hun verdedigingslinie aan de grens met Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Dit waren bunkers met muur- en dakdikte van twee meter gewapend beton, sommige nog dikker. Dit was de reden dat ze werden aangeduid als Ständige Befestigungsanlagen, wat permanente vestingbouw betekent. Deze zogenaamde St.-bunkers zijn bestand tegen bommen van 500 kilo en bieden een hoge mate van bescherming, in tegenstelling tot veldversterkingen zoals schuttersputten, loopgraven, schuilplaatsen van hout en zandzakken en bouwwerken van baksteen. Door gebruik te maken van standaard-ontwerpen was vooraf bekend hoeveel cement, grind, staal, hout en verf benodigd waren voor de bouw. Ook alle onderdelen van het interieur stonden keurig opgesomd in een lijst die bij de plattegrond van het ontwerp hoorde. Van pantserdeuren en meubels tot kabels en schroeven, alles was gestandaardiseerd en hoorde bij de ‘bunkerbouwdoos’. Met genoeg arbeiders was een grote bunker dan ook in 14 weken gereed om in gebruik te nemen.

Drie cementmolens en een berg zand bij Castricum aan Zee. Daarachter staat een splinternieuw gebouwde geschutsbunker van het type 667. In de vloedlijn zijn houten palen als strandversperringen zichtbaar. - Foto: J. Rijpsma.
Drie cementmolens en een berg zand bij Castricum aan Zee. Daarachter staat een splinternieuw gebouwde geschutsbunker van het type 667. In de vloedlijn zijn houten palen als strandversperringen zichtbaar. - Foto: J. Rijpsma.

Typen

Ook voor de kustverdediging tijdens de Tweede Wereldoorlog hanteerde de Duitse vestinggenie (Festungpioniere) het principe van standaardisering van Ständige bunkers. Ze ontwierp voor de drie verschillende krijgsmachtdelen landmacht, luchtmacht en marine tientallen verschillende typen met elk een uniek nummer. Voor alles wat de militairen nodig hadden werden kleine of grote exemplaren bedacht, uiteraard om in te slapen, maar ook als keuken, kantine en opslag van voorraden. Zelfs bunkers die dienden als klein ziekenhuis waren geen uitzondering. Om het gevecht te voeren waren er bunkers voor het geschut, observatie, vuurleiding en natuurlijk de munitieopslag. Ook waren er speciale bunkers voor het onderbrengen van communicatieapparatuur, commandovoering of voor de opstelling van een radar. De plattegronden waren in een handzaam Typenheft opgenomen. Met deze catalogus in de hand kon in het veld eenvoudig bepaald worden waar welk bouwwerk het meest geschikt was. Zo ontstonden er complete bunkerdorpen waarin de soldaten werkten en sliepen. Het zal niet verbazen dat manschappenbunkers het vaakst zijn gebouwd. Type 622 spant de kroon, van deze zogenaamde Doppelgruppenunterstand voor het onderbrengen van twintig militairen zijn er meer dan 1.500 gebouwd, waarvan 71 in Nederland. Per bunker was 600 kubieke meter beton nodig, een hoeveelheid waarmee je twee rijtjeshuizen van onder tot boven helemaal kunt vullen. Daarnaast was er bijna 34 ton staal nodig, evenveel als het gewicht van 28 gezinsauto’s.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie
Plattegrond en doorsnede van een standaardontwerp in een 'bunkercatalogus'. Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Karakteristiek

De St.-bunkers met dikke muren van meer dan twee meter zijn de meest karakteristieke bouwwerken van de Atlantikwall. Je kunt ze aantreffen van Noorwegen tot Frankrijk en alle landen daartussen. Sommige ontwerpen zijn uniek omdat ze maar een paar keer zijn gebouwd, andere honderden keren. Maar qua hoeveelheid zijn er nog veel meer bouwwerken van baksteen en bunkers met dunnere muren gebouwd. Er waren namelijk te weinig grondstoffen, materiaal en arbeiders om alléén maar St.-bunkers met dikke muren van twee meter te bouwen. Veel van die andere bouwwerken zijn plaatselijk door de Duitsers samen met lokale aannemers verzonnen. Er zijn echter ook een aantal standaardtypen ontworpen die je in meer regio’s of landen kunt aantreffen. Ze zijn vaak klein en eenvoudig. Voorbeelden hiervan zijn de Küverbunkers die hoofdzakelijk in Nederland staan en de verstärkt feldmässige bunkerontwerpen. Eéntje daarvan bleek zeer succesvol: de Tobruk. Dit kleine gevechtsbunkertje voor twee soldaten had aan de bovenkant een ronde opening van waaruit kon worden geobserveerd of geschoten. In elk steunpunt zijn er één of meerdere van gebouwd, waarmee dit het meest voorkomende bouwwerk is van de Atlantikwall.

Technische hoogstandjes

In een munitiebunker lagen granaten opgeslagen, in een geschutsbunker stond een kanon, en in een manschappenbunker sliepen de soldaten en verwacht je natuurlijk bedden. Het was er krap; gemiddeld genomen was er twee vierkante meter vloeroppervlakte per soldaat. Ze sliepen daarom driehoog boven elkaar zodat er nog ruimte was voor een tafel met krukjes, kasten, geweerrek en een kachel. De St.-bunkers waren in die tijd vestingbouwkundige en technische hoogstandjes. Veel waren er uitgerust met een bunkertelefoon, een radio met uitschuifbare antenne, luchtzuiveringsapparatuur en zelfs een periscoop. Er was elektriciteit, een waterpomp en wastafel en in de hal soms een noodtoilet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog gebruikten de strijdende partijen gifgas. De angst hiervoor was diepgeworteld en dat was de reden dat elke St.-bunker voorzien was van een gaszuiveringsinstallatie. Bij een gasaanval sloten de gasdichte deuren en werd de besmette buitenlucht via de installatie aangezogen, gezuiverd en door de bunker verspreid. Via ventielen werd de overdruk gereguleerd. Minder modern maar wel effectief was de parkiet in een kooitje. Net zoals in de mijnbouw was dit vogeltje het waarschuwingssysteem als er koolstofmonoxide vergiftiging dreigde.

Viering van kerst in een bunker onder de grond op Schouwen. Links is boven een kist bier een gaszuiveringsinstallatie zichtbaar. Rechts aan ijzeren kettingen drie bedden waarvan de bovenste opgeklapt.  - Foto: T. Sonnemans
Viering van kerst in een bunker onder de grond op Schouwen. Links is boven een kist bier een gaszuiveringsinstallatie zichtbaar. Rechts aan ijzeren kettingen drie bedden waarvan de bovenste opgeklapt. - Foto: T. Sonnemans

Bouwsporen

Aan de buitenkant ziet een bunker er maar grijs en lomp uit, maar als je goed kijkt is er nog veel te zien. Zo zijn de horizontale lijnen in het beton de afdrukken van planken voor de bekisting.

Na het betonstorten werd het hout weer verwijderd om te worden hergebruikt. Afhankelijk van het type bunker zie je aan de zijkant een schietgat van waaruit het terrein voor de ingang onder vuur werd genomen, of zie je een trapje naar een observatiepost op het dak. Er zijn bunkers waar in het beton patronen zijn aangebracht ter camouflage, of je ziet resten van de verf. Soms kun je nog de stalen roosters voor de luchtverversing zien, of een stalen deur of hek voor de ingang. Deze zijn na de oorlog vaak verwijderd, want staal was schaars en kostbaar. Als je de bunker binnen gaat sta je direct voor een pantserplaat met een schietgat waarmee de ingang werd beveiligd. Verder zie je nu niets meer van de inrichting van toen. Kenners kunnen echter de bouwsporen ontdekken: kabelgoten, sleuven in de muur voor een bunkertelefoon of antenne, pijpen en openingen voor luchtverversing, gaten en schroeven in de muur waaraan apparatuur of meubels waren bevestigd. Bij de ingang zijn soms nummers te zien die het type en de bouwlocatie aangeven. In mei 1944 werd bevel gegeven hier ook de afkorting St. te schilderen. Bij een luchtaanval konden militairen dan snel zien dat dit een Ständige bunker en dus veilige plek was. Er zijn meerdere gevallen bekend van voltreffers met bommen van 500 kilo, waarna de bunker slechts licht beschadigd was en de mensen er niets aan over hielden behalve duizeligheid en oorsuizen.

Tekst: J. Rijpsma